In de pleeggezinnen waren er een paar uitdagingen die ik denk dat de meeste mensen niet echt overwegen. Een van de grootste was het constante verhuizen. Ik werd elke paar maanden in een nieuw huis geplaatst, wat betekende dat ik van school moest wisselen, me moest aanpassen aan nieuwe verzorgers en moest leven met een wisselende groep pleegbroers en -zussen. Het was diep destabiliserend. Ik kwam in het systeem toen ik 3 jaar oud was. Op die leeftijd zijn kinderen al kwetsbaar—ze zijn nog emotioneel aan het ontwikkelen—en volledig onvoorbereid op de extreme onzekerheid die komt kijken bij het wegnemen uit je huis. De dag dat de maatschappelijk werker me bij mijn moeder weghaalde, was traumatisch. Maar daarna, van het eerste pleeghuis naar het tweede verhuizen, was net zo moeilijk. Tegen de tijd dat ik in het derde, vierde of vijfde huis kwam, veranderde er iets: mijn emoties schakelden gewoon uit. Het was niet iets dat ik koos. Het was de manier waarop mijn lichaam zichzelf beschermde—een soort automatische reactie op langdurige stress en trauma. Achteraf gezien was het een vorm van PTSD. Je leert je gevoelens te verdoezelen omdat emotioneel open blijven in die omgeving te pijnlijk is. Vanuit het perspectief van een volwassene lijkt het misschien eenvoudig: we voeden je, huisvesten je, houden je veilig. Maar vanuit het perspectief van een klein kind voelde het angstaanjagend. Ik wist niet wat er daarna zou gebeuren. Ik kende deze mensen niet. Ik vormde geen relaties. Er was geen moeder, geen vader—alleen vreemden, tijdelijke huizen en een constante onderstroom van angst.
7,11K